TROOST #1

Anna van der Kruis, 27 januari 2017

Toneel. In opdracht van Theatergroep Hertog Zout/Letizia Rompelberg.

Ik heb een paar maanden geleden een serie herenbloezen op de kop getikt voor bijna niks, een partij met foutjes erin. Pantalons idem dito. Ik vermaak ze. Zodat ze perfect aansluiten.
Dat ik geen geld heb betekent niet dat ik erbij wil lopen als een zwerver.

Ik sta voor de derde keer op rij te wachten bij het pinautomaat. De rits van mijn broek trekt. Hij wil niet dicht blijven.

Een stel kinderen van een jaar of vijf tekent monsters op de muur met stoepkrijt.
“Hee, jongetje,” zeg ik, “die muur is niet van jullie. Of wel?”
Ze fluisteren.

Een paar straten verderop hoor ik hem achter me aan rennen.
De rest in zijn kielzog.
“Mevrouw,” zegt er een.
Ik stop en draai me om.
“Bent u betoverd?”
Ik trek mijn wenkbrauwen op.
“Hoe kom je daarbij?”
“Mijn vriend denkt dat u een mevrouw bent, maar volgens mij zijn dat geen mevrouwen kleren, die u aan hebt.” “U was gemeen tegen hem,” zegt een ander.

“Ik kan nog veel gemener zijn,” zeg ik.
“Pas maar op.”

**
Ik sta in de deuropening. In de gang van mijn eigen huis, en het is helemaal niet de bedoeling om daar te blijven staan luisteren.
Om me te verstoppen of zo.
Maar dat kind van de gemeente zit aan onze keukentafel.
Ze moet ouder zijn dan achttien, maar ze ziet er niet zo uit.
Gewassen spijkerbroek, felroze coltrui, nonchalante paardenstaart.

Hij zit met zijn gezicht naar haar.
Zijn rug naar de gang.

“Daar hadden we plezier in,” zegt hij, “fantaseren.
Over hoe we de wereld beter konden maken.
Ik bedoel, dat hypothetisch.
Dat was het destijds.
Onze wereld was goed.
Nu zie ik alleen nog maar kou in haar ogen, als ze naar me kijkt.
Ze is zo bitter geworden.”

Het meisje houdt haar hoofd een beetje schuin.
Legt haar hand op die van hem.

Ik denk: ik ga hier nooit meer terug naar binnen.
Hij zoekt het maar uit.

**
De gordijnen van de overbuurvrouw zijn dicht. Elke dag.

Toen we hier net kwamen wonen, zagen we haar vaak midden op de dag in een grote gele kamerjas op de bank zitten. Benen wijd. Gordijnen open. Televisie aan.
Dat meisje werkt vast ’s avonds, dacht ik.

Maar ondertussen heb ik me zo vaak afgevraagd of ze misschien permanent op vakantie is dat ik denk, het zal me wat. Ik bel aan.

In haar woonkamer staan rond haar bank en haar salontafel eindeloze rijen opgestapelde bierblikken.
Lege halve liters, tot aan haar bovenbenen.
“Ik drink er eigenlijk niet eens zo gek veel hoor,” zegt ze zacht. Bijna fluisterend.
“Een of twee per dag. Soms geen.”

Op en onder de tafel, huis-aan-huisbladen, reclame folders, blauwe enveloppen. “Ik zit in de schuldhulpverlening,” zeg ik. “En deze week is het helemaal mis.”

Ze zegt dat dat haar spijt.
Ze heeft het zelf financieel, ook even niet helemaal voor elkaar.
“Heb je daarom je gordijnen nooit meer open?” vraag ik.
“Ik dacht, ik doe ze even dicht,” zegt ze. “Totdat ik het heb opgelost.”

En dan zegt ze, dat ik er uitzie als een filmster.

“Nee,” zeg ik.
“Nee.” Herhaalt ze.
“Nee, wacht. Je hebt gelijk. Je ziet eruit als zij, die blonde. Van Extreme Home Makeover. Dat is het.”
Ik zeg dat ik het niet ken, maar dat ik me er niks bij voor kan stellen.
“Ja,” zegt ze. “Zij draagt ook pakken, net als jij. Ik kon als kind al niet goed huilen en nu kan ik het nog steeds niet goed. Behalve daarbij.”

“Zullen we die lege bierblikken samen weggooien?” vraag ik.
Ze knikt.

In de la, in haar keuken, ligt een rol met grote gele vuilniszakken. Die vullen we.

**
Als ik thuis kom is de gemeentemedewerkster weg.
Ik pak ik hem vast.
“Wat doe je?” Vraagt hij.

“Gewoon,” zeg ik.
“Even knuffelen.”

En: “Sorry.”

Reacties

Geen reacties..

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*