Speeches|2016

Anna van der Kruis, 8 januari 2016

Speech.

Vandaag zou mijn vader vijfenzestig geworden zijn. Mijn moeder vroeg mij vorig weekend, “kom jij die dag naar huis? Wil je iets doen?” “Nee,” zei ik. “Ik ga spreken in de Nieuwe Vorst.”

Het was een grappig verschil, tussen mijn vader en mijn moeder: hij vond dat ik maar het beste zo ver mogelijk weg kon gaan, zodat hij me kon komen opzoeken. Zij hoopte dat ik dichterbij zou komen wonen. In Brabant. Heeze misschien. Of anders Eindhoven. Van tijd tot tijd probeert ze het. Dan mailt ze dingen als ‘Hoi. Kijk eens wat een leuke atelierwoningen er gemaakt worden op Strijp S.’

Als mijn ouders jarig waren dan werd dat standaard gevierd, zonder uitnodiging: op de dag zelf. Voor mij als kind was er geen geldig excuus om daarbij niet aanwezig te zijn. Maar hoe doe je dat als iemand dood is? Hoe vier je de verjaardag van iemand die er niet meer is?

Het is tien november 2015. Hij is vijf jaar dood en we herdenken zijn sterfdag. De nieuwe man van mijn moeder (die mijn vader niet heeft gekend en hem dus ook niet verloor), mijn moeder, mijn man en ik. Het is maandagavond en mijn moeder heeft gereserveerd in een restaurant in de buurt. Dat was, vanzelfsprekend, niet nodig.

We praten over wat je voor elkaar kan zijn. Wat je kan geven. In praktische zin. Een inkomen. En zorg: het eten, het huishouden, de afwas doen. Dingen die, op den duur, op je kunnen gaan drukken, als je het gevoel hebt dat je er te vaak of te lang alleen voor staat.

Omdat deze avond wat mij betreft over mijn vader gaat heb ik het idee dat ik hem moet verdedigen. Als mijn moeder en haar nieuwe man bevestiging zoeken, hoe goed ze met elkaar zijn, dan zitten ze bij mij vanavond verkeerd. “Ik denk,” begin ik, “dat je ook op een andere manier kan geven.” Mijn lief valt mij bij.

Hij is bang dat wij de historie van mijn ouders zullen herhalen. Ik als de kunstenaar en hij als degene die ons faciliteert en verder niks. Uiteindelijk zal ik, net als mijn vader, mijn kunstenaarschap niet veilig kunnen stellen en verliezen we allebei. Dit verhaal doet natuurlijk geen recht aan de geschiedenis van mijn ouders en ook niet aan hoe wij het samen doen. Het is een angst.

Toen schrijver Joost Zwagerman begin september stierf was daarover veel te doen op televisie en social media. Hij pleegde zelfmoord. Terwijl hij zich daar altijd ferm en publiekelijk tegen uitgesproken had. David Van Reybrouck zei erover: “misschien probeerde hij vooral zichzelf te overtuigen”.

Er werd nog meer over Joost gezegd, bijvoorbeeld dat hij lang kon vasthouden aan een standpunt, ook als hij eigenlijk al wist dat hij ongelijk had. Er werd gesproken over zijn charisma. En over de depressie, waaronder hij de laatste maanden van zijn leven had geleden en waaraan hij, hoewel hij er in het verleden open over had gesproken, geen publieke aandacht gaf.

Het deed mij aan mijn vader denken. Niet om het soort ziekte of de manier van sterven, die waren anders, maar om het type. Omdat mijn vader zich op eenzelfde manier in een idee vast kon bijten en te lang door kon draven. Omdat hij op eenzelfde manier ging stralen als hij iemand iets kon uitleggen of leren. En omdat hij bij zijn naderende einde, ineens, ook niet zo’n grote mond meer had.

Het schijnt dat er mensen zijn die opgelucht zijn, dat mijn moeder niet meer met mijn vader, maar met een ander op bezoek komt. “Lekker is dat,” roep ik door het restaurant, “opgelucht.” Maar het helpt niet.

Een goede vriend zegt, een dag later tijdens een cafébezoek: “jouw moeder is haar man verloren en ze heeft nu een nieuwe man. Jij bent je vader verloren en je krijgt nooit meer een nieuwe vader.” Dat vind ik lief. Het maakt me rustig.

Ik vind het belangrijk dat ik me mijn vader kan herinneren met mededogen. Ik vind het belangrijk om geen karikatuur van hem maken. Ik denk soms dat dat zijn grootste angst was. Het bijziende, dyslectische jongetje, dat niet zo geslaagd was als zijn grote broer en niet zo vroom als zijn jongere zusje. Hij kon niet remmen op zijn fiets, dus fietste hij enkele meters voor de boerderij de sloot in. Onder toeziend oog van lachende buurtgenootjes.

Ik wil hem tegen dat simpele beeld beschermen. Ik wil graag recht doen aan alles wat hij was. Het is misschien daarom dat ik ben gaan schrijven. Om wat ik in het dagelijks leven mis, om wat ik vaak niet eens zelf heb kunnen opbrengen. Aandacht. Nuance.

Hoe vier je de verjaardag van iemand die er niet meer is? Ik heb geen idee. Maar dit is mijn poging. Hoera voor mijn pappa.

Wat zou hij ervan vinden, als hij mij hier kon zien staan, met een baby in mijn buik? Wat zou hij ervan vinden, dat we weten dat het een jongetje is, en dat we het naar hem gaan vernoemen? Hoe zou hij reageren, als ik hem kon vertellen dat ik bijna niet aan schrijven toekom, omdat ik door het idee van dat nieuwe leven steeds zo afgeleid ben? Zou hij me een sentimentele trut vinden? Me onder het genot van een goede fles wijn streng toespreken? Ik denk het wel.

Dat is dan weer het voordeel van een dood feestvarken. En van mijn moeder en haar nieuwe man, die niet kunnen wachten. Die gewoon blij voor ons zijn. Niets meer en niets minder. Daar komen we goed vanaf.

Uitgespoken op 8 januari 2016 in Theater de NWE Vorst tijdens Speeches, een programma van Prod.nu.

Reacties

Geen reacties..

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*