Ik duld niet zo veel vrolijkheid in de kunst
Anna van der Kruis, 3 juli 2013
Tekst: Lex Bohlmeijer.
Theaterschrijfster Anna van der Kruis (1981, Heeze) heeft een lange adem; ze werkt onder haar eigen gezelschap De zon schijnt niet in uw TV aan een groot project dat zich uitstrekt over vele jaren. Twaalf korte voorstellingen die op zichzelf staan, maar die met zijn allen een mozaïek vormen met als naam blues in boxes. De delen worden los gepresenteerd in containerboxen. Kleine ruimtes waar de toeschouwer op de lip van de acteurs zit en waar amper ruimte is voor theatrale beelden. De nadruk ligt op de vertelling. De teksten hebben een filmisch karakter.
Anna: “Uitgangspunt is dat de toeschouwer een film in zijn hoofd ziet. Iedereen ziet zijn eigen film voorbijtrekken. Ik begrijp dat mensen mijn zinnen en het ritme van de zinnen mooi vinden, dat ze beelden krijgen, en dat ze het daarom filmisch noemen. Of proza: er zijn mensen die vinden dat ik een boek moet schrijven, maar dit zijn geen prozateksten, daarvoor zijn ze veel te kaal. De gaten zitten er expres in, omdat ik wil dat er iets gebeurt tussen degene die daar staat – het personage – en het publiek.
Ik denk filmisch, realistisch zelfs. Ik krijg fantasie als ik aan het begin van een stuk denk: ‘Er staat daar een caravan, die is vervuild, en daar zit iemand in’.”
Het banale, het morsige, waarom inspireert je dat zo?
“Ik begrijp het aan de ene kant, ik ben er ook bang voor, omdat het iets is wat ik in mij heb, en tegelijkertijd begrijp ik het helemaal niet. Hoe kan het zover komen dat je je eigen leven niet meer vormgeeft? Dat is heftig.
De tragiek van een glimmende designerflat met rijke mensen zie ik minder dan de tragiek van de verrommeling of de vervuiling. Dat voelt voor mij authentieker. Je neemt je vader mee naar Parijs, en je boekt de goedkoopste hotelkamer, want je hebt eigenlijk geen geld om naar Parijs te gaan en er zitten vlekjes op het plafond en je denkt: wat zou hier gebeurd zijn, is er een moord gepleegd? Zoiets zet mijn verbeelding in gang.”
Het is dus de banale kant van het leven, het eenvoudige, waar Anna haar focus op richt. En juist daarin boort ze diepere lagen aan: de tragiek van het alledaagse.
Anna: “Het is de blues. Ik beschouw de mens als tragisch. Dat betekent niet dat ik geen positief wereldbeeld heb, juist wel, want anders kun je het niet dragen, dat idee. Ik duld niet zoveel vrolijkheid in de kunst. In het dagelijks leven heb je weinig ruimte voor pijn, voor dingen die moeilijk zijn, die mislukken. Het is heel moeilijk om dat te uiten, te delen, want iedereen wil het dan meteen oplossen. In de kunst mogen we er even naar kijken.
Het werkt hetzelfde met geweld. Geweld in het dagelijks leven dient nergens toe, dat is alleen afschuwelijk, maar op het toneel is het een bevrijding, je kunt het tonen en je hebt er iets aan. Ik geloof dat het zo werkt. Alleen richt mijn fascinatie zich niet op geweld maar op tragiek, die alledaagse, bijna onzichtbare tragiek die er altijd is, overal. Terwijl we, als we met elkaar spreken, doen alsof het wel loopt, alsof het wel gaat.”
In blues in boxes nr. 02/12 schrijf je: ‘Er zijn maar weinig mensen die echt doorvragen, in een gesprek, die echt willen weten wat een ander te vertellen heeft’. Met andere woorden: we willen niet weten wat de ander doormaakt. We willen contact, maar ook niet.
“Ik had een vader die dat erg deed, doorvragen, en ik mis het in de rest van de wereld. Hij heeft iedereen tot vervelens toe bevraagd. Mijn vriendinnetjes wilden dat niet, ze waren minstens eens in de maand aan het huilen. Maar voor mij was het normaal. Ik heb er veel aan gehad. Het is ook toetsen wat je zelf denkt. Ik werk in een café van een filmhuis, ik heb collegaatjes, meisjes van rond de twintig die niks doen. Daar ging de vorige box over. Of niks doen, dat klinkt lelijk, dat bedoel ik niet zo. Ze zijn zoekende, ze accepteren dat deze baan een rustpunt is waar je de huur van kunt betalen. In al die jaren dat ik ze ken zie ik ze hard werken om hun leven vorm te geven, en als ik dan gesprekken met ze voer, probeer ik te toetsen wat ik daarvan vind, wat ik in hun geval zou doen. Je wilt iemand ook helpen of inzicht geven door vragen te stellen, maar in wezen is al onze interesse egoïstisch.”
Of ambigue, dubbelzinnig.
“Ja dat is beter. blues in boxes nr. 01/12 ging over een meisje met een slecht betaald baantje dat contact zoekt, maar zo ver weg dat het toch nooit kan lukken. Nummer twee gaat over iemand die zijn vrouw verliest. Het is een begrafenisrede, die we spelen op een festivalplein tussen de gekleurde lampjes en bij de biertjes. Ik heb ondertussen een paar begrafenissen meegemaakt; wat mij stoort aan de toespraken is dat mensen een af plaatje van iemand maken waar je vervolgens niks meer mee hoeft. Ik heb de behoefte om juist de dualiteit in de mensen die je kwijt bent, waar je wel van hield en waar je niet van hield, om die te behouden, om ze niet af te dichten. Anders wordt de overledene een fotootje in de vensterbank.”
Het is een mooie geschiedenis die je neerzet in je tweede blues. Een geschiedenis die snel verloopt, waar wel een diepe melancholie onder schuilt.
“Het zit dicht bij de pathetiek. Dat is moeilijk om goed te spelen. Er zit niet meer plot in dan een jongen die zijn vrouw verliest. De acteur moet zich vragen stellen als personage: hoe teken ik die vrouw, hoe behoud ik haar, hoe had ik haar überhaupt? Hij mag als acteur bijna geen emotie laten zien, dat moet allemaal bij het publiek liggen. Hij moet precies manoeuvreren in een ritme en alles daar laten gebeuren, op de tribune. Terwijl sommige acteurs graag willen laten zien wat ze in huis hebben. Als theaterschrijver ben ik een vreemde eend in de bijt, want ik wil het publiek ruimte geven om te associëren. Daar houd ik van in het theater, dat je mag voelen, mag denken, dat je dingen voor je ziet.”
Vergelijk het met de blueszanger die zijn verhaal vertelt…
“Ja, dat was het idee: de kracht van de blues. Ik heb deze serie ingezet onder het motto: Witte blues van de 21e eeuw. Ik wilde niet schrijven over de Mississippi in Amerika, ik ben er wel geweest, ik heb ze gezien, de mensen daar, de velden waar Muddy Waters gewerkt heeft, maar dat is niet wat ik naar Nederland wilde brengen. Wat mij interesseert is: wat is nu onze blues? En dan niet het akkoordenschema, of de culturele achtergrond, maar de simpele en directe manier om je ellende te delen. Het gaat altijd over wat je niet hebt, wat je zou willen hebben, wat je verloren hebt. Over geld, over vrouwen, over een auto die er zou moeten zijn. In het verlangen is het vaak plat, maar om dat zo helder, zo direct, met die snik en die jank en die gitaar te delen, en vervolgens iets daarvan kwijt te zijn omdat je het gedeeld hebt… Daar zit de troost. Dat wil ik vertalen naar mijn leefwereld, naar onze stedelijke, grotendeels hartstikke rijke wereld.”
Enne, de dood?
“In 2010 is mijn vader overleden, een van mijn allergrootste helden. Hij heeft mij liefde voor de erotiek, meer dan voor de tragiek, bijgebracht. Hij heeft mij gewezen op het werk van de Japanse fotograaf Araki, die in dit project een uitgangspunt is geweest.
Tot zijn overlijden had ik niet zoveel met de dood te maken gehad. Ik heb de laatste maanden voor hem gezorgd met mijn moeder. Het laatste jaar heb ik hem niet meer bevraagd. Ik dacht, dat hebben we wel gedaan, ik wilde hem ruimte geven om zijn autonomie te behouden, ik wilde hem laten zien dat ik zonder hem kon. Mijn moeder zat er erg bovenop. De hele tijd zag hij in haar blik: ik ga dood, en dat vond hij heel moeilijk. Ik dacht, ik doe het tegenovergestelde. Jij bent hier, ik ben hier, het is okay. We hebben nog nooit zoveel gezwegen als in dat jaar.
Toen het eenmaal voorbij was, wilde ik daar graag iets mee doen. Die rust en acceptatie vond ik mooi. De liefde en de verstilling die zaten in dat niet meer praten vond ik geweldig. Daar wilde ik iets over maken, dat zou ik willen zien. Voordat hij overleed zag ik de fotoserie Sentimental journey, van Araki, die Japanse fotograaf waar mijn vader dikke boeken van in de kast had staan. Het is een zwartwit-serie uit de jaren ’70, over de huwelijksreis met zijn vrouw, en dan twintig jaar later als zij overlijdt. Wat je ziet is vooral de kat, op zijn benen, op de wasdroger, op het balkon. De straat met sneeuw in de hoeken. Onbeslapen en beslapen bedden. Ik heb die foto’s gebruikt als uitgangspunt voor een voorstelling met zo min mogelijk tekst, met mimespelers, heel filmisch. Dat was een groot project. Het is me toen niet gelukt om dat goed te pakken. Toen dacht ik, ik heb een plek op de Boulevard, ik wil twaalf boxen maken, twaalf blues, dit verhaal mag gewoon in een box.
Dat is het leuke van het systeem van deze boxen, waarbij ik kleine dingen maak, van een kwartier of een half uur; zonder de druk van die ene grote voorstelling stel ik mezelf wel in staat om iets groots te bouwen, iets van een langere adem, al die boxen bij elkaar gaan meer zeggen dan los… Dat is het visioen.
Ik geef mijzelf tijd en gelegenheid om in mijn eigen tempo een oeuvre te bouwen en financiering en publiek te kunnen vinden. De druk om steeds iets nieuws te maken en te produceren is niet goed voor de kwaliteit van je werk. Wat de volgende box wordt is open. Ik kijk waar ik zin in heb, wat ik wil uitzoeken. Daar wil ik eerlijk in zijn. Ik heb wel geprobeerd om een grotere structuur te ontwerpen, maar dat is te beperkt. Ik reageer op wat zich aandient. Vorig jaar had ik je niet kunnen zeggen dat de tweede box over de dood zou gaan.”
We stuiten weer op een fundamentele ambivalentie: we zijn ermee begonnen dat mensen veel/te veel verzwijgen, maar als jij bezig bent met je stervende vader heb je behoefte aan stilte, als genade en weldaad…
“Ik praat makkelijk. Ik kan met collega’s van het filmhuis tot vier uur in de nacht praten en oprecht blij en geïnteresseerd zijn omdat we een gesprek hebben. Ik schrijf om de tijdelijkheid van zo’n gesprek te overstijgen. Ik wil iets groters doen dan dat gesprek, ik wil iets maken wat je kan herhalen of bewaren. Daarin ga ik juist heel spaarzaam met woorden te werk, doe ik juist het tegenovergestelde van wat mijn natuur is. Taal dekt niet snel de lading. Ik heb het wel eens eerder gezegd, in het theater wil ik geroerd, geraakt worden door iets wat ik niet kan uitleggen. In taal blijf ik vaak hangen op de constructies, de grapjes. Dat is mijn gevecht. Waar kom je dan wel mee, als je zo kritisch bent op de taal? Wat is dan je materiaal?
Het is nu tijd voor mij om verantwoordelijkheid te nemen, om te zeggen: ik ben schrijver, ik kan schrijven, dit is mijn keuze. Je moet in deze tijd en als je zoals ik tien jaar bezig bent durven zeggen ‘het is een keuze en ik kan het’. Maar, daar ben ik eerlijk in, ik wil ook terug de vloer op met mimers, om te kijken wat ik kan met zo min mogelijk taal. Dat onderzoek blijft trekken.”
Je vader heeft je vooral de erotiek geleerd. Wat betekent dat voor jou?
“Ik heb er uitgebreid onderzoek naar gedaan, ik ben er ook op afgestudeerd. Ik wilde erotiek filosofisch duiden en vervolgens kijken of ik met het resultaat van dat onderzoek iets zou kunnen als schrijver, een vrij brede vraag. Waar het mij om gaat is niet de sex an sich, maar de spanning tussen dat wat je bouwt en het leven veilig maakt en dat wat juist destructief is. Als je een veilige grens overschrijdt, creëer je een opening in je denken en voelen. Ik heb de filosoof en schrijver Georges Bataille gelezen, die heeft het in een roman over het verkrachten van een dooie priester in een kerk, dat vind ik zelf niet zo nodig om op te schrijven, maar ik vind zijn filosofie wel mooi. Er zijn grenzen en als je die overgaat, dan gebeurt er iets met ons. Het kan even gevaarlijk als mooi zijn. De behoefte om te maken en om kapot te maken, te overschrijden, zijn twee krachten die met elkaar werken.
Een schrijver die dat goed snapt is Oek de Jong. Enerzijds de totale lijfelijkheid, anderzijds de enorme angst die continu bij de personages leeft, om alleen te zijn, om anders te zijn. Daar zijn levensdrift en doodsverlangen met elkaar aan het strijden. Hij beschrijft dat tot in de details, in metaforen, dan is er een oestermes – seks – en een hakblok – geweld, maar ook een geblokte theedoek, met alle huiselijkheid die daarbij hoort. Als ik nu een blues in boxes over de dood maak, vind ik het belangrijk dat er ook een fragment in zit over de seksualiteit van die jongen en dat meisje: hoe heftig die is geweest. Het komt zelfs terug op het moment dat de dood er werkelijk is.”
In blues in boxes nr. 02/12 duidt je het summier aan, maar het is er wel. ‘Het is midden op de dag en wat we doen in onze hotelkamer lijkt meer op een verkrachting dan op iets anders. Na afloop komt ze uit de douche, aangekleed. Helemaal in het zwart.’ Het is maar een handvol regels, maar er zit een wereld achter. Van ervaring en filosofie. Je legt niet uit. Alleen het woord verkrachting valt.
“Je mag het zelf koppelen.”
Tenslotte, hoe kom je aan de naam van je gezelschap?
“De zon schijnt niet in uw tv. Het komt uit Story of an Artist, een nummer van Daniel Johnston, hij is een autist die graag in zijn eentje alle vier de Beatles zou willen zijn, maar dat is problematisch omdat hij en niet kan zingen en omdat hij een Amerikaan is. The story of an Artist is een ontzettend goed nummer over een kunstenaar en zijn familie, de familie zit de hele dag voor de tv en vindt dat leuk, hij begrijpt dat niet, en zij op hun beurt begrijpen niet dat hij buiten loopt en naar de vogels en de zon kijkt. Het is dus een fundamentele tweedeling. De familie zegt ook: ‘We vinden het niet mooi wat je maakt, we denken ook niet dat we het ooit mooi gaan vinden’. Het is een ontroerend lied, Daniel heeft het zelf ingezongen met een valse piano, en inderdaad, hij kan niet zingen, maar dat maakt het des te mooier. ”
Over Lex Bohlmeijer
Lex Bohlmeijer presenteert diverse radioprogramma’s, op radio4 en op radio1. Hij werkt sinds 1988 voor de NCRV. Daarnaast hij was een aantal jaren als danser verbonden aan de Compagnie de Dance l’Esquisse te Parijs. Hij schreef, bewerkte en regisseerde meerdere toneelstukken.
Tijdens Theaterfestival Boulevard 2012 was Lex de presentator van De Huiskamer en had hij enkele diepgaande gesprekken met theaterschrijvers waaronder Anna van der Kruis. Lex luistert met oprechte belangstelling naar zijn gasten en geeft ze veel terug.
“Ik vind luisteren een wondermooi ding. Het wordt heel erg veronachtzaamd. We willen allemaal praten, praten, praten. Terwijl luisteren evengoed een vorm van communiceren is, en een heel dankbare. Ik heb het idee dat ieder mens het fijn vindt om waargenomen te worden door iemand anders. Dat is een soort mensenrecht. Luisteren is een actieve bezigheid.”