Speeches|2019

Anna van der Kruis, 3 mei 2019

Het kind gilde, het had willen mixeren.

Zij maakte een verse saus van overgebleven groenten uit de koelkast. De zachte tomaten had ze ontveld en vijfendertig minuten laten pruttelen op laag vuur.

Ze had er niet aan gedacht. Net zo min had ze eraan gedacht dat hij zelf de deur wilde dichtdoen. Zelf zijn broek en zijn sokken uit wilde trekken. Zelf op het bed wilde klimmen. Het kind wilde van alles. Het gilde vaak. Met de belofte dat hij de volgende keer mocht mixeren, droop hij af, naar zijn speelgoed in de woonkamer.

Ze had de pan nodig, die ze in eerste instantie gebruikte voor het fruiten van de knoflook. Waar ze vervolgens de groenten in had gedaan. Dat bleek bij nader inzien toch niet handig. Ze spoelde hem af, onder de kraan. Het gas liet ze open. De pan moest terug op het vuur. Zo snel als ze kon.

Het doekje, dacht ze. De theedoek kon, maar eerst moest het grootste deel van het vocht eruit. Daar was het doekje perfect voor. Ze wreef het door de pan. Daarna depte ze hem droog en kiepte de saus erin. Die avond, na het eten, zette haar buik op.

Een dag daarvoor had hij boodschappen gedaan. Bij thuiskomst vloekte hij. Moe van stofzuigen, dweilen, lijstjes maken. Maar vooral van het bedrag dat op de kassabon stond.

“Ja,” zei ze, “je moet ook kijken, wat er nog in de koelkast ligt.” En: “laat die boodschappen hier maar staan. Ga even liggen, ga vanavond een stuk lopen. Denk er maar gewoon even niet over na”.

Dat weekend had ze een halve vuilniszak gevuld. Verwaterde kruiden. Beschimmelde tomaten. Drie soorten boontjes. Chinese kool. Een halve zak spinazie. Ze had geen idee wat ze ermee moest, als ze eerlijk was. Ze zei: “Als we een paar dagen koken uit de groentela. En misschien ook met wat er in de vriezer ligt, dan hoeven we volgende week niks nieuws te kopen.”

Hij kwam laat thuis. Vroeg hoe het met haar ging. Zij vertelde dat ze last had van haar buik en dat ze misselijk was. Hij maakte een kruik, zette een emmer aan haar kant van het bed. Daarna poetste hij zijn tanden, kwam naast haar liggen en sliep in. Pas de volgende dag dacht ze aan het doekje.

Ze had uitgebreid op de wc gezeten. Haar darmen waren duidelijk van streek. Toen ze eenmaal de deur uit waren, de man en het kind, zag ze het verband. Het waren niet de groenten. Bacteriën en schimmels die daarop groeiden kon je zien en ruiken. En daarbij, hun koelkast was een tijdmachine: de boel bleef in de speciale vershoudlade drie keer zo lang goed.

Het was het doekje. Het doekje waarmee ze een dag eerder nog, achteloos door de pan had geveegd. Hetzelfde doekje waarmee ze twee dagen eerder hun koelkast had schoongemaakt, voor het eerst in een klein half jaar.

Vaatdoekjes waren een belangrijke bron van besmetting, las ze op internet. Ze moesten gewassen worden op zestig graden. Dat je elke dag een nieuw doekje in gebruik moest nemen wist iedereen, zei de huidige minister van volksgezondheid, in een speciaal opgenomen video.

Waarom wist zij het niet? Waarom had ze het doekje niet meteen in de was, of beter nog, in de vuilnisbak gedaan, zoals ze hem wel eens had zien doen? Dat had ze altijd overdreven gevonden. Nog prima bruikbare spullen weggooien. Nu twijfelde ze.

Haar psycholoog zei: “Wij gingen vroeger op vakantie op Terschelling. Eerst in een oude schuur, op het erf achter een boeren huisje. Later werd er een nieuwe boerderij gebouwd. Toen verhuisden wij naar dat huisje. Die mensen, die er woonden,” zei ze, “die hadden ook zo’n doekje en die veegden de monden van hun kinderen ermee af. Het kan dus altijd erger.”

Een klein jaar geleden was ook zij op vakantie aan zee. Op een avond hadden ze een ijsje gehaald bij de lokale buurtkroeg. Het lekte over de vingers en langs de lippen van het kind. Naast hen zat een groot gezin, te kletsen over de lokale viswedstrijd. De hond, die bij een dronken oom hoorde, was groter dan de kleine jongen en wilde hem steeds in zijn gezicht likken. De barman schoot te hulp. Met een vaal geel doekje dat tot op de draad versleten was en nat, veegde hij de ijsresten van het kindergezicht. Ze hadden allemaal verschrikt gekeken. Daarna lachten ze erom.

“Daarbij,” zei haar psycholoog, “je weet niet of het aan jouw doekje lag.” Ze had iets persoonlijks met haar gedeeld, ze had een anekdote verteld uit haar eigen leven om haar te troosten. Ze kwam er al maanden elke week. Maar dit was voor het eerst. Ja, knikte ze. Ja. Terwijl de tranen over haar wangen liepen. “Je hebt gelijk.”

Natuurlijk had haar psycholoog gelijk. Ze leefden nog. Het kind, haar man en zij. De koelkast was schoon en het doekje zat in de was. Het voorjaar kon beginnen.

Deze tekst is geschreven in het kader van Speeches. Een programma van Prod.nu en Leonard Bedaux.

Over het genot van spreken zonder wederhoor. Met steeds zes sprekers. Mensen zoals jij en ik. Soms gewend aan een podium, soms een nerveuze beginneling. De speeches geven een inkijkje in hun persoonlijk verhaal. De liefde, het leven, het lijden. Elke eerste vrijdag van de maand rond borreltijd.

Mijn speech op vrijdag 3 mei 2019 was nummer honderdvijfennegentig. Deze eerste van de maand was Speeches voor het allerallerallerlaatst.

Ook mijn speech van vrijdag 8 januari 2016 lezen? Dat kan hier.

Reacties

Geen reacties..