Dicht bij Anna: Seizoen twee.
Anna van der Kruis, 6 september 2017
Het is begin september. Ik ben weer in Utrecht. Het is ondertussen bijna vier weken geleden dat ik in de tuin van het Josephkwartier in ’s Hertogenbosch in elf dagen drieënzestig mensen ontmoette in het kader van Theaterfestival Boulevard. Dat ik drieënzestig keer, met een willekeurige ander over een theater- of dansvoorstelling sprak, die ik zelf niet zag.
Er zijn ook mensen die van 3 t/m 13 augustus 2017 zonder aanleiding even boven willen komen. In mijn bescheiden houten huisje op twee meter hoogte. Die graag willen weten hoe het uitzicht vanuit daar is. Die überhaupt geen voorstelling hebben bezocht en dat in de nabije toekomst ook niet van plan zijn.
De Xenos-medewerker bijvoorbeeld, die lang geleden op deze plek op school zat (het Josephkwartier was vroeger een Mavo) en die nu de droom koestert een langspeelfilm te maken over de tweede wereldoorlog. Hij vertelt zijn verhaal met veel details. De korte film die hij eerder maakte. De special effects die erin zaten en wat de brandweer allemaal wel en niet voor zijn volledig vrijwillige filmcrew had kunnen organiseren. Wie hij recentelijk sprak, dat Carice van Houten echt heel klein is en of ik misschien interesse heb zijn film te schrijven?
De EHBO-er, een uiterst kalm type, die bijna elke dag op het festival vrijwilligt, maar er niets gaat zien. Hij heeft daar weinig behoefte aan zegt hij. Hij lijkt mij eerlijk gezegd behoorlijk stoïcijns ten opzichte van om het even welke niet-medische behoefte. Tot hij me een zes uur durende film over het Hindoeïsme aanraadt.
En er is nog iemand die mij iets wil geven. Op de openingsavond. Hij doet iets met mindfulness en noemt zichzelf herhaaldelijk een “rare man”. Ik moet me voorstellen dat er sterrenstelsels aan ruimte zijn, rond hem en mij en mijn huisje. Ik neem hem serieus en stel het me voor. Hij zit een armlengte van me vandaan aan mijn tafeltje en ziet het. “Zie je!” Roept hij. “Merk je het? Voel je wat er gebeurt?” Ik knik. En daarna vraagt hij het me nog drie keer. Het werkt elke keer. Tenslotte kijkt hij me zielsgelukkig aan en zegt hij: “Ja, er is in 2012 een poort opengegaan.” “Een kosmische?” Vraag ik. “Inderdaad,” zegt hij. En dan is hij weg.
Eigenlijk denk ik, dat ik elk gesprek dat ik in deze tekst samenvat te kort doe, elke persoon. Volstrekte vertrouwelijkheid is voor mij een voorwaarde om een gesprek alle kanten op te kunnen laten gaan. Om mij er veilig bij te kunnen voelen en me eraan over te geven. Ik kan het iedereen aanraden. Een gesprek aan te gaan met het bewustzijn dat je geen idee hebt wat die ander gaat zeggen. Dat je niet weet wat de ander ziet of voelt. Er volstrekt niks van willen, behalve: je een voorstelling maken van wat de ander je vertelt. En teruggeven wat je hoort.
Omdat mijn gesprekken een ritueel zijn, zet ik aan begin van elke ontmoeting een wekker en maak ik aan het eind een polaroid. Daar tussenin geef ik iets terug. Dat is steeds dat wat mij het meest raakt. Één of twee zinnen. Ik schrijf mee tijdens het gesprek en neem een moment de tijd om mijn aantekeningen terug te lezen nadat mijn wekker afloopt. Soms duidden mijn woorden het gesprek. Soms de voorstelling waarover het gesprek gaat. En soms de persoon met wie ik spreek.
Inhoudelijk gaat het dit jaar over de kunst van het toeschouwerschap, over poëzie en moraliteit. Over angst, over verwachtingen en over hoe weldadig het kan zijn gehoord te worden. Ik word opnieuw verliefd, op mijn eigen man. (Ik ben natuurlijk volstrekt niet objectief, maar mijn god wat vind ik het sexy dat hij zichzelf op geen enkele manier schaamt of spaart als hij me deelgenoot maakt van wat hij heeft ervaren.) En één gesprek ontploft. Recht in mijn gezicht.
Een vrouw op leeftijd komt met goede zin mijn huis binnen. Het is de start van de eerste zondagavond. De zon schijnt. Onder aan mijn trap slaan jonge ouders drank achterover en smijten kinderen met blokken. Zij heeft een voorstelling gezien die ze geweldig vindt. Ik vraag naar haar naam en als ze die noemt vraag ik, of er een verhaal achter zit. Dat zit er. Een prachtverhaal zelfs. Achteraf gezien denk ik dat ik misschien wat te joviaal ben als ik haar vraag of zij zich met haar levensjaren naar de opdracht die bij haar naam hoort gedragen heeft, of dat ze meer behoefte voelde ertegen te rebelleren.
Pas daarna licht ik toe waar ons gesprek over zal gaan en zet ik de wekker. We zijn nog niet halverwege als ze mijn vragen begint te interpreteren als kritiek. Ze heeft het toch al uitgelegd? Ze gaf haar complimenten ook al aan de danseres. En waarom moet ze dat nu nogmaals bij mij? Ze vraagt me hoe oud ik ben. Ik probeer de spanning een beetje te breken met een grapje. “Vind je me een snotneus?” Vraag ik. Het werkt averechts. Ik moet maar eens goed nadenken, wat ik daar zit te doen, zegt ze en daarna stormt ze naar beneden.
Daar spreekt ze nog eens tien minuten in blinde woede tegen de infodames. Ik ben van mijn apropos. Om eerlijk te zijn ben ik zelfs een beetje in tranen. Zij ziet het en vindt het terecht, want zij heeft immers “niets gekregen”. Ook ik vind mijn tranen terecht, maar wel met een andere reden. Ik vind het belangrijk om oprecht kwetsbaar te zijn. Daar spreekt voor mij geen zwakte uit of spijt, maar onvoorwaardelijkheid. Ik denk dat dat mijn drijfveer is. Open durven zijn en spreken.
Op de volgende zondag, precies een week later, voer ik twee gesprekken met vrienden van de Boulevard. Één van de twee komt bij me om haar hart te luchten. Ze heeft dit jaar de mooiste voorstelling van haar leven gezien en de meest verschrikkelijke.
Die laatste heeft ze zo vervelend gevonden, dat ze eruit weggelopen is. Ze heeft zoiets nog nooit eerder gedaan en zich er zelfs de volgende ochtend nog ziek over gevoeld. Een vreselijk ongemak is tijdens het kijken langzaam vanuit haar tenen omhoog gekropen en na een uur hield ze het niet meer vol. We stoppen ons gesprek voordat mijn wekker afloopt. Haar vriendinnen waarschuwen dat het eten geserveerd is. Terwijl ze de trap afloopt roept ze, “Oh, wat heerlijk! Dat ik dat kwijt ben!”
Ik twijfel, wat ik haar terug moet geven. Ik wil haar niet stroren tijdens het diner. Dus ik heb tijd. Ik ben geraakt door zowel haar agressie als haar opluchting, maar voor mijn gevoel zijn die beiden niet meer actueel. Persoonlijk, vind ik het wel fijn dat ik niet alleen maar hoera-verhalen krijg. Als zij haar eten opheeft, breng ik haar de polaroid die ik van haar maakte. Ik bedank haar voor het delen van specifiek deze ontluisterende ervaring. Ze steekt de polaroid in haar tas en zegt: “Dat vind ik fijn om te horen, want dat vond ik zo moeilijk.”
De vriend die volgt is een man die er de tijd voor neemt in te schatten wat hij van me kan verwachten. Wat ik doe, wat mijn bedoeling is. Alles wil hij van me weten. Waarom ik mijn gesprekken voer, wat ik eruit haal.
Zelf vertelt hij over een muzikaal optreden met een charismatische frontman. “Er stonden zulke goede muzikanten op dat podium,” zegt hij, “maar die vent gaf ze geen enkele ruimte.” Daar heeft hij zich aan geërgerd. Gelukkig is er ook die andere kant geweest. Die andere voorstelling in dezelfde tent, een paar dagen eerder, waarbij alles klopte. Waarbij elke muzikant op het podium, zijn eigen moment kreeg. “De dosering van dat optreden,” zegt hij, “was zo goed.”
Heel soms gebeurt het, dat ik niet weet of ik iemand mee ga krijgen. Dat ik wel voel dat de ander een behoefte heeft, maar dat ik er de vinger niet op kan leggen waar die precies zit. Ik denk, dat dit tussen hem en mij aan de hand is.
Tot hij me vertelt dat hij zelf ook muziek maakt, met een gelegenheidsorkest. Hoe veel plezier hij daarin heeft. Over het publiek waar hij voor speelt en over momenten van ontroering die naast momenten van collectieve ontlading staan. Hij vertelt het me met zo veel aandacht dat ik aan mijn kant met even veel aandacht luister. Alles zie ik door zijn ogen: het hele optreden. En dan valt hij stil en kijkt me aan. “Ben jij nou ontroerd?” Vraagt hij.
“Ik weet het niet,” zeg ik, alsof hij me betrapt heeft. “Ik ging in elk geval even naar binnen.”
Pas dan begrijp ik dat zijn woorden over dosering niet technisch, maar emotioneel zijn. Ik denk er de dagen erna nog vaak aan terug.
FACTS
Dicht bij Anna is ontwikkeld in 2016-2017 door toneelschrijver Anna van der Kruis en Theaterfestival Boulevard.
In deze tekst worden geen namen van voorstellingen of personen genoemd. Ook heb ik mij ervoor ingezet om derden zo anoniem mogelijk te omschrijven. Wie zich toch herkent en zich daar ongelukkig over voelt mag het mij laten weten. Ik vind het belangrijk dat mijn tekst niet alleen prettig leesbaar is, maar ook recht doet aan de integriteit van elke persoon die tijdens Theaterfestival Boulevard 2017 met mij kwam praten.
FUN FACTS
De regisseur over wiens werk mij kwantitatief het meeste verteld is, is Jetse Batelaan. Namelijk zes keer in totaal. Tweemaal over ‘Hallo dampkring’, tweemaal over ‘Voorstelling waarin hopelijk niets gebeurt’ en tweemaal over ‘Het Koninklijk museum voor interessante kunst’.
Wat betreft unieke voorstellingen sprak ik het vaakst over ‘Phobiarama’ van Dries Verhoeven, ‘For the time being’ van Boukje Sweigman en ‘Inter-view’ van Benjamin Vandewalle. Het op-één-na vaakst over ‘Chasse Patatte’ van Orka, ‘Horses’ van Kabinet K / Het Paleis en de installatie ‘Apocalypse: the second horse’ van Wild Vlees.
Het meest intense, gefocuste gesprek voerde ik met een ex-danseres en dansprogrammeur uit Spanje. Over de voorstelling ‘I’m not here says the void’ van Julian Hetzel.
Twaalf mensen zochten mij op omdat een voorstelling ze tegen was gevallen. Drie van deze mensen, toevallig alledrie dames, waren daardoor oprecht ontdaan.
Één man kon de vorm van een voorstelling niet rijmen met zijn persoonlijke opvattingen. Één man kon zich eigenlijk niets meer herinneren. En één gesprek met een dame op leeftijd heb ik in mijn telling niet meegenomen, omdat we het voortijdig moesten afbreken.
Hoewel het festivalthema ’thuis’ was, waren de motieven die in mijn gesprekken naar voren kwamen vaker angst, agressie en verdriet. Het ging over hoe lastig het is, je leven op de rit te houden. Onze grenzeloze behoefte aan duiding, tegenover een interne noodzaak onze oordelen los te laten.
En hoewel veel voorstellingen maatschappijkritisch waren, viel mij vooral een groot verlangen naar compositie, compassie en kwetsbaarheid op. Een verlangen niet alleen geconfronteerd, maar ook opgenomen en getroost te worden.
MEER LEZEN
‘Wie theater kijkt komt niet alleen iets halen, maar ook iets brengen.’
Over mijn motivatie en verwachtingen, voorafgaand aan Dicht bij Anna SE1. Hier.
‘Maar zodra het mij zelf te dichtbij komt raak ik van mijn pad. Ik raak verstrikt in mijn eigen gedachten. Ik luister niet meer, ik probeer het gesprek een andere kant op te sturen, ik raas van binnen. Ik ben bang.’
Over het tragikomische verschil tussen wat ik de bezoeker vraag en hoe ik er zelf bij zit. In mijn longread over Dicht bij Anna SE1 op de website van Het Domein voor Kunstkritiek.
MEER ZIEN
Weten hoe mijn huisje, gemaakt door vormgeefster Marieke Schellekens, er precies uitzag? Of zelf zien hoe het gesprek nummer vijfenzestig, DA11 SE2, was voor de knappe en dappere Teddy Tops? Kijk dan hier.