Voor Nico

Anna van der Kruis, 18 oktober 2017

Beste Nico,
Ik ken je als columnist van DWDD. Wat ik niet wist is dat je ook publiceert in de Volkskrant. Op 5 april 2017 schreef je in deze krant over een onderwerp waar ik van houd. Hedendaagse dans.

Je parodieert hierin onder andere de taal die sommige recensenten gebruiken. Abstracties en onbegrijpelijkheden die desalniettemin, op menig dansposter, -flyer of -website worden overgenomen. Elke duiding in minder dan 140 tekens kan meegenomen zijn. Er is een toeschouwer te verleiden. Een product te verkopen. Ik ben het in dit geval met je eens. Ik erger me hier ook aan.

Maar er is meer aan de hand. Je begint met de zin: ‘laat ik het maar eens zeggen: ik begrijp dans niet’. Het is een fijne binnenkomer. Een paar verstokte dansliefhebbers daargelaten heb je waarschijnlijk het overgrote deel van de lezers onmiddellijk op je hand. Zij denken opgelucht ‘ha, ik ook niet’ en lezen instemmend knikkend of schuddend verder.

Je ziet dans als de bevestiging van wat het lichaam ontbeert. Een paar keer springen in een poging je te ontworstelen aan het aards bestaan kan, zo schrijf je, niet anders eindigen dan in deceptie. Lisa Reinheimer, projectleider van het Domein Kunstkritiek las mee en zei, “ik wens hem andere dans toe”.

Dan komt je familie in beeld. Je beschrijft wilde cowboydansen. Schalen bitterballen en glazen tafels waar men doorheen valt. Ik lees er een liefde voor Dimitri Verhulst in, die ik deel. Een stilistische overdrijving en een duidelijke tegenstelling: de dans leeft niet en jouw familie wel. Ook hier kan ik mij opluchting en instemming bij de lezer voorstellen.

Toch denk ik dat deze tegenstelling de dans van vandaag tekort doet. Ik denk dat er anders geschreven moet worden. Anders dan de recensent die ons met onleesbare woorden verliest. Maar ook anders dan jij hier doet. Ik vind je wij-zij denken onnodig.

Je ‘ik begrijp dans niet’, wordt een zichzelf vervullende voorspelling. En daar waar je dans en leven uit elkaar probeert te trekken zou ik juist willen pleiten voor een tegenovergestelde beweging. (Tip: Lees een fragement uit Paul Austers Winterlogboek en probeer het droog te houden, te beginnen bij: ‘de dansers hebben je gered’.)

Het is daarom dat ik met een groep eigenzinnige, ambitieuze en getalenteerde jonge mensen zoek naar andere woorden. We doen dit onder de noemer Dans&Durf: wij zoeken zelf wel uit hoe we schrijven. Wat we willen weten is: waar zit de ziel van onze teksten over dans? Wat willen ze eigenlijk zeggen?

Mijn eersteling gaat over de voorstelling D No Body 5 #transending van choreograaf Dario Tortorelli, die ik zag tijdens de Dansdagen in Maastricht. Hij is, geloof het of niet, geschreven met jou in mijn gedachten:

Een oude gashouder. De geur van roest en olie. Ontelbaar veel tinten bruin. Het dak is een koepel. Een kleine versie van onze hemel, de lucht boven ons hoofd. Een tastbare versie. Een versimpelde versie, met steunbalken. Een tribune vol mensen in dikke, dichtgeritste jassen. Donkerblauw, zwart, grijs. En op het speelvlak drie figuren, vrij ver van ons vandaan. Drie dansers. Naakt.

Het licht komt van links. Het ligt op de huid, of net eronder, als bij een olieverfschilderij. Bleke, ronde billen, nauwelijks heupen, een smalle, rechte rug. Blond haar tot over de schouders. Daarnaast iemand met donkere armen, nek, schouders. Deels in het licht, deels niet te zien tegen de achtergrond. Stevige, ronde benen en billen. En een derde, het lichaam even dun en bleek als het eerste, maar minder lang. Een zachte kaaklijn. Kaalgeschoren hoofd. Liggend op de koude grond.

Liggen wordt kruipen. Staan wordt lopen. Bijna onzichtbaar. Traag. Ik kan niet zien of ze kippenvel hebben. Daarvoor zit ik te ver weg. Zacht zijn ze en onaanraakbaar, als 2D versies van zichzelf. In de ronde wand van de silo tekenen zich hun schaduwen af. Een kruipende mens, een gebogen mens en een mens rechtop. Als een plaatje in een geschiedenisboek. Een beeld uit de oudheid.

En dan draait hij, de donkere jongen. Langzaam, nog steeds. Maar hij draait. Onze kant op. Ik zie zijn gezicht en zijn geslacht. Ik reageer puberaal. Ik wil iets zeggen als: “O, hallo, jij bent lekker.” Een object van hem maken. Ik schaam mij voor de banaliteit van mijn gedachten. Voor het primaire gevoel dat zich aan me opdringt. Tot ik besluit dat ik ook dat mijzelf mag toestaan. Er is tenslotte niemand hier, die mijn gedachten kan horen. Ik zeg ze niet hardop.

Het lichaam met het blonde haar draait ook. Het is geverfd, bij de kruin uitgegroeid en omlijst een mannengezicht, een subtiel baardje. Ik dacht dat hij een zij was. Wederom een piemel, maar deze keer, raakt hij me niet. De vrouw met het kale hoofd heeft zachte rondingen, kleine borsten, een lichte bolling bij de buik. Het is alsof ze uit een siencefictionfilm komt, een vrouw zonder eigenschappen. Een representatie, artificieel intelligent.

Het licht verplaatst zich van links naar rechts, naar voor. De beweging verandert. Langzaam. De drie raken elkaar kort aan. Ze onderzoeken hoe het is, een contragewicht te zijn, een perfecte cirkel, hangen even in elkaars greep, en lopen daarna los van elkaar door. Recht vooruit, op rij. Alleen een spiertje dat vliegensvlug op en neer schiet op een scheenbeen, verraad de inspanning. De heftigheid.

De felheid van het frontale licht troost me. Hoe het hun huid warm maakt. Hoe onbevangen zij eropaf komen. Hoe het hen optilt.

Net als de soundtrack die is aangezweld. Een rondzingende toon. Als de wieken van een windmolen. De basis van een popsong. Het enige wat ik mis is een licht schurende stem, die het emotioneel maakt. Die hoor ik in mijn hoofd. Traag uitgerekte lettergrepen die er perfect bij passen. “I neeeeeeeeeeeed your loviiiiiiiiiing, like the suuuuuu-huuu-hun-shine…” De soundtrack van mijn lievelingsfilm.

Schuin voor me zit iemand met een rugzak om de schouders, de lading op de buik. Ik vraag mij af welke dagelijkse realiteit deze man tijdens het kijken probeert buiten te sluiten, of mee te nemen. Welk verlies, welke herinnering.

Zou hij ook zijn familie hebben ontmoet, een dag ervoor? In deels betegelde, deels tl-verlichte ruimten? Met regen buiten en spelletjes binnen. Mensen die elkaar nauwelijks aan durven kijken. Aan durven raken. Die een progressieve ziekte hebben, een chemokuur ondergaan. Misschien wel voor het eerst in vijftien jaar, allemaal bij elkaar. Alle broers en zussen, behalve die ene, die precies evenveel jaar geleden wegviel. Een lege plek in het familieportret.

Ik realiseer me: wat ieder voor zich op deze tribune meemaakt is niet te kennen. Het is zo hyperindividueel. En dan beginnen de dansers achteruit te lopen. Tergend langzaam. In een steeds donkerder wordend donker te verdwijnen. Totdat het stopt. En ik een beetje pissig achterblijf, omdat ik nog niet wil. Mijn dekentje inleveren, opstaan, naar buiten gaan. Deze voorstelling achter me laten. Nog niet, zo snel. Ik ben pas net begonnen mij over te geven.

De column van Nico Dijkshoorn lezen? Dat kan hier. Meer weten over Dans&Durf? Hier. Onze vorderingen zullen met enige onregelmatigheid gepubliceerd worden op het blog van DansBrabant.

De aanmelding voor dit schrijfprogramma is inmiddels gesloten, maar Nico, mocht je nog aan willen haken: wij horen het graag!

Reacties

Geen reacties..

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*